donderdag 1 november 2012

Felix Nadar



In Fotografopolis gonst het echter al van de geruchten en het idee om foto’s vanuit een luchtballon te maken zet nog voordat dit gerealiseerd is, ons wereldje in rep en roer. Vrienden stromen toe.
Wat tegenwoordig-bijna vijfendertig jaar later-een gewoon, voor de hand liggend werkje is, dat zelfs de eerste de beste laboratoriumassitent kan verrichten, kwam destijds iedereen als iets onuitvoerbaars iets onmogelijks voor. De woorden van Biot kunnen niet vaak genoeg herhaald worden: ‘Niets is gemakkelijker dan hetgeen gisteren tot stand is gekomen, niets onmogelijker dan dat wat morgen tot stand zal moeten komen’.
De vaklieden schudden het hoofd en dit zijn nog wel de leidinggevende figuren. Iemand als Bertsch komt uit zijn astronomielaboratorium om mij ervan te verzekeren dat ik iets ga proberen wat niet te verwezenlijken is. Daar is de oudste van de gebroerders Bisson het mee eens; de goede LeGray
zegt tegen me: ‘Je gaat geld uitgeven dat je niet hebt, en je nek breken die je wel hebt, en dat voor niets!’
En mijn uitstekende leermeester Camille d’Arnaud smeekt me me rustig te houden, Maar wie of wat zou mij kunnen tegenhouden, als ik eenmaal een van mijn bevliegingen heb…?

Ik heb al een luchtballon gehuurd, alsmede een stamgenoot van Godard om de ballon te manoeuvreren en een dag afgesproken
Koortsachtig heb ik toebereidselen getroffen voor de inrichting van het laboratorium dat ik in mijn mand moet installeren, want we leven nog niet in de gezegende tijd van onze kleinkinderen, die een laboratorium in hun zak kunnen meenemen; wij moeten immers daarboven kokkerellen. Al ons keukengerei staat dan ook voor gebruik gereed. En we moeten niets vergeten, want het zal niet praktisch zijn om al te vaak te moeten stijgen en dalen.
De mand is zo ruim als de zeshonderd kubieke meter van de luchtballon toelaten, die samen met zijn ankerkabels alleen mijn assistent en mij hoeft op te tillen. In de perfect en systematisch ingerichte mand is alles onder handbereik opgeborgen in kastjes of op zijn plaats gehangen. Het is alsof we thuis zitten en Bertsch zou meteen zijn enge wachttorentje in de rue Fontaine-Saint’-Georges, een ware pijpenla van waaruit hij de planeten kwelt, willen ruilen tegen ons luchtlaboratorium.
Aan de mandring van de luchtballon is een tent opgehangen die, met haar dubbele oranje en zwarte omhulsel geen enkel straaltje daglicht doorlaat en slechts een heel klein donkerekamervenstertje van geel glas heeft, dat voor precies de vereiste, minieme hoeveelheid licht zorgt. Het is warm onder die tent, voor de man die de operatie verricht én voor de operatie zelf. Maar het collodium en alle andere materialen hebben niets te duchten in hun ijsbaden.
Mijn verticaal bevestigde objectief is een Dallmeyer, daarmee is alles gezegd, en de ontspanner van de horizontale valbijl die ik heb uitgevonden (alweer een patent!) om de lens in één bewegingen vrij te maken en weer af te sluiten, functioneert uitstekend. Ten slotte heb ik al het mogelijke gedaan om de bewegingen van mijn mand tegen te gaan. Onze spierkracht is zo groot dat de ankerkabels, die niet aan de mand maar aan de equator van de luchtballon zijn bevestigd, dermate strak gespannen zijn dat ze ofwel om genade kunnen smeken ofwel het omhulsel van de luchtballon uiteen kunnen doen barsten. Ik wil trouwens alleen bij rustig weer werken en als ik op de vastgestelde hoogte van driehonderd meter voel dat het touwwerk te strak gespannen staat, zal ik dalen tot tweehonderd of honderd meter; het moet lukken.
Eindelijk is alles klaar!
Ik stijg op…
Eerste opstijging: geen resultaat…!
Tweede opstijging: niets… !
Derde opstijging: niets…!!!
Eerst was ik verbaasd, daarna ongerust, nu ben ik verbijsterd…
Wat gebeurt er toch…?
07621_felix_nadar copy
En ik stijg op, stijg weer op en nog een keer, steeds maar weer zonder enig resultaat.
Na elke mislukte poging kan ik zoeken en nakijken wat ik wil; er is niets vergeten, niets veronachtzaamd, alles klopt. Tien-twintigmaal zijn de baden gefilterd, opnieuw gefilterd en, evenals al mijn chemicaliën, vervangen
Hoe is het mogelijk dat ik onveranderlijk en onvermijdelijk slechts de ene na de andere doffe, roetzwarte plaat weet te verkrijgen, waarop niets van een beeld is te zien? Het lijkt alsof er een vloek op me rust, want hoe komt het toch dat ik er niet in slaag uit de steeds beklemmender duisternis te geraken, van die ondoorzichtige roetkleurige glasplaten af te komen?
Zouden ‘de anderen’ gelijk hebben gehad?
Nee! Nooit zal ik willen aannemen dat de lens niet weergeeft wat ze ziet. Waarschijnlijk kan het om niets anders gaan, gaat het om niets anders dan een tot nog toe onverklaarbare laboratoriumfout, inderdaad een ongelofelijk hardnekkig probleem dat onoverkomelijk lijkt, maar dat ik zal oplossen! Ik geef niet op, ik ga kost wat kost door met mijn opstijgingen totdat ik er het mijne van weet.
Maar ‘kost wat kost’ is vlug gezegd. Elk van de achtereenvolgende opstijgingen, die voor mij alleen worden georganiseerd, kost veel geld en doet mijn toch al zo smalle beurs aanzienlijk slinken; alles wat ik verdien, alles wat ik heb, gaat hiernaartoe en de briefjes van duizend glijden me door de vingers…
Dan breekt ook nog de winter aan, een niet erg geschikt seizoen voor mijn pogingen. Moet ik nu van schaamte in de grond kruipen omdat ik verslagen ben, en tot de volgende lente op mijn nagels bijten, wachtend tot ik weer kan beginnen?
Laten we het één keer, nog één keer proberen! Met de grootste toewijding en met inspanning van alle wilskracht onderneem ik een laatste poging…
Weer niets, niets, niets!!!
Het is of de duivel ermee speelt!!!
Bij iedere opstijging, telkens wanneer ik door alle pech alles donker inzag en ten einde raad een nieuwe proefneming tot de volgende keer uitstelde, kon ik begrijpelijkerwijze niet nalaten ‘Alles los! te roepen, waardoor ik mezelf tenminste als troost en compensatie het genoegen verschafte vrij te kunnen opstijgen Zo eet ook de banketbakker bij gebrek aan klandizie zijn eigen voorraad op.
Deze laatste keer had ik nog koppiger volgehouden en mijn zinloze strijd nog langer voortgezet dan bij de voorafgaande opstijgingen, en de zon daalde dan ook tegelijk met ons, toen we vlak bij Parijs terechtkwamen in een onbekend, destijds nagenoeg verlaten en bekoorlijk valleitje dat Petit-Bicêtre wordt genoemd.
Er stond geen wind en we maakten een zachte landing naast een grote appelboom. De Godard-handlanger wilde meteen zijn luchtballon leeg laten lopen en opvouwen.
Stop!
Ik heb een idee gekregen. Waarom zou ik het morgenvroeg niet nog eens proberen, wat het resultaat ook moge zijn aangezien ik nu nog in de gelegenheid daartoe ben? De onkosten zijn gemaakt, het gas is betaald en als de vulslurf goed afgesloten blijft, bestaat er geen gevaar dat het gas de komende nacht ontsnapt of uitzet, want een bijtende kou doet zich al voelen. lk laat de ballon dus waar hij is, stevig vastgebonden aan de eerbiedwaardige appelboom en bovendien streng bewaakt, verzwaar mijn mand met molenstenen en stuur mijn assistent naar Parijs om andere, nieuwe chemicaliën voor me te halen.
Een nacht is zo om, zelfs in Petit-Bicêtre, en wie weet of morgenvroeg eindelijk…?
Voor dag en dauw ben ik op. De lucht is betrokken, er valt een grauwe ijzige motregen. De goden zijn me voorwaar niet gunstig gezind.
Maar er is nog iets heel anders: Ik zie mijn ballon niet meer…!!! Jawel, hij is er nog! Maar hoe ziet hij eruit?
De ballon die we enkele uren geleden goedenacht hebben gewenst, toen hij recht en fier als een majestueuze paddestoel op zijn steel stond, ligt daar nu ineengeschrompeld, neergeploft, uitgezakt Door de nachtelijke kou is het gas verdicht en bovendien is het touwwerk van het net zwaar geworden door de heilloze miezerregen. Ik word werkelijk door pech achtervolgd. Zal ik wel omhoog kunnen?
De molenstenen worden uit de mand gehaald. Terwijl we de mand moeiteloos in bedwang houden, ontdoen we haar van het zo zorgvuldig geinstaleerde laboratorium, van de tent, van alles, zelfs van mijn beroemde (gepatenteerde!) horizontale valbijl, die door mijn hand zal worden vervangen, want ik neem enkel mijn donkere kamer en mijn geprepareerde glasplaat in een houder mee.
Ik neem plaats in het schuitje; het draait amper een halve slag om zijn as zonder van de grond te komen, alsof het moedeloos is en zich niet al te veel wil inspannen Toch valt er een lichte beweging opwaarts te bespeuren en het is duidelijk dat een minieme vermindering van de ballast voldoende zal zijn om mij te doen opstijgen, want het juiste gewicht bepalen van een massa in de orde van honderden kilo’s is in feite een even delicate aangelegenheid als het wegen van centigrammen op de apothekersbalans.
Er is geen tijd meer om nog langer te dralen: ik zal me van alle van overtollige ballast ontdoen door de mand los te maken; ik zal me aan de mandring aan de onderkant van de ballon vastklampen. Hoewel het koud is, doe ik bovendien eerst mijn overjas uit, die ik op de grond achterlaat, vervolgens mijn vest, dan mijn schoenen, dan…- maar kan ik dat wel vertellen en hoe moet ik dat doen? – bevrijd van alle last aan de buitenkant (er zijn hopelijk geen dames in de buurt…?) ontlast ik mezelf ook nog van alles wat me te zwaar zou kunnen maken – en uiteindelijk ga ik omhoog tot ongeveer tachtig meter… Meteen open ik mijn lens en sluit haar weer, en ik roep ongeduldig: “Omlaag!”
Ik word naar de grond getrokken. Met één sprong ben ik in de herberg, waar ik met bonzend hart het beeld ontwikkel. Het is gelukt! Er is iets te zien…!!!

Geen opmerkingen: